Blog

  • Onder deze titel schreef dr. Omer Bartov, hoogleraar Holocaust- en genocidestudies aan de Brown University, een artikel in de New York Times dat op 15 juli 2025 is geplaatst.

    Dit is de link naar het artikel. Lees de Nederlandse vertaling hier.


  • Thuis. Het voelt nog wat onwennig ook al is het allemaal vertrouwd.

    Afgelopen donderdag kwamen we om 10 uur ’s morgens bij de toegangspoort van de Israëlische grensovergang. Daar hebben we volgens mij 2 uur moeten wachten. Niet omdat het er druk was. Niet omdat er file was. Nee, de Israëli’s laten mensen gewoon wachten.

    Rond een uur of 12 waren we bij de grenscontrole. Opnieuw was alles erg onduidelijk. Je loopt elkaar maar een beetje achterna. Koffers verdwijnen opnieuw naar een onbekende bestemming. Opnieuw ook lange rijen. Wachten. Toen wij eindelijk aan de beurt waren, stond de mevrouw in het hokje op en sprak twee duidelijke woorden: “Sorry, closed.” Buiten stonden heel veel koffers achter een hek. Wachten.

    De vriendelijkheid is ver te zoeken, een enkele uitzondering daar gelaten.

    Om 14 uur reden we Jordanië binnen. Ik voelde het aan mijn lijf, een soort opluchting. Heel gek. Alsof er een soort beklemming van mij afviel. Het ging ook gepaard met een gevoel van schuld en verdriet: ik was vrij, zo voelde het, terwijl zoveel anderen moesten blijven waar zij waren, onder de intimiderende druk en terreur van Israëli’s.

    Daarbij is het contrast met de gastvrije, vriendelijke en goedlachse Jordaniërs ontzettend groot! Onze chauffeur, Izza, was al om 09:30 uur bij de Jordaanse grenscontrole. Uren heeft hij dus staan wachten, en toen hij ons zag, kwam hij breed lachend op ons af. Vergeleken met Israël is Jordanië een onvoorstelbare verademing. Het is dat je ervoor moet vliegen en ik maar 3 woorden Arabisch ‘spreek’, anders zou het mijn vaste vakantieland worden, ondanks de hitte.

    Toen we ’s avonds in Madaba ons aan de shisha waagden, werd ik mij opnieuw bewust van het grote verschil tussen mijn gewone leven en het leven in Palestina. Dat zit niet in het roken van de shisha (wat overigens heerlijk is). Het zit ook niet in de aangename omstandigheden. Het zit ook niet in de vriendelijkheid van de Jordaniërs. Het verschil is een heel basaal gevoel van veiligheid, de afwezigheid van angst. Dat je niet bang hoeft te zijn voor je medemensen.

    Eén van de kernprincipes van Tent of Nations luidt: “We refuse to be enemies” – wij weigeren vijanden te zijn. Dat principe klinkt hier vanuit het vredige Zeerijp super simpel, maar in Palestina, waar kolonisten allesbehalve vredelievend tegenover je staan, is dat principe nog zo gemakkelijk niet. Tenminste, dat zou het voor mij niet zijn. En toch houden veel Palestijnen dit kernprincipe hoog, ondanks alles, hoe beroerd en onrechtvaardig zij ook door Israëli’s worden behandeld. Voor hen maak ik een hele diepe buiging.


  • Vandaag de laatste dag. De vlucht staat pas voor zaterdag gepland maar vanwege Israëlische ‘onzekerheden’ bij de grens, gaan we een dag eerder.

    Gemengde gevoelens. Enerzijds voelt de plek wat vertrouwd. In de aflopen dagen heb ik mijn weg gevonden op het land, met de dieren en met het werk. Het weinige Arabisch dat ik mij eigen heb gemaakt spreek je uit als ‘swaai-swaai’, rustig-rustig. Het klimaat heeft mij ertoe gedwongen, het duurde even, maar zonder dat swaai-swaai zou ik het hier niet volgehouden hebben.

    Het landschap is fantastisch. Als er een windje staat, is het hier heerlijk. Vanmiddag hebben we met een paar mensen onder het genot van een bakje Arabische koffie een fantastisch gesprek gehad. Het is heus niet zo moeilijk om het erg goed met elkaar te hebben.

    Het is lastig om de mensen hier achter te laten. Zo voelt het. En als het nu vervelende mensen zouden zijn geweest – maar dat zijn het nu net juist niet! Het zijn mensen die je met het grootste gemak in je hart sluit en, tot mijn verbazing, dat doen zij met mij ook. Yep, ik kan er wel omheen draaien maar laat ik het noemen wat het is: liefde, niets meer en niets minder.

    En toch vind ik het ook ok om weer naar huis te gaan. Natuurlijk met 1001 actieplannen. En met het vaste voornemen om terug te komen (maar dan in de winter 😁). Want ik wil actief solidair blijven met mensen die weigeren om zich neer te leggen bij onrecht. Mensen die standvastig blijven en heilig blijven geloven in G’d en hun medemensen: dat we samen sterker zijn.

    Nog een ding, over het reisadvies en code rood: het is onzin! en wel om deze twee redenen, vind ik.

    Code rood wordt gebruikt als een politiek instrument om Palestijnen te isoleren. Buitenlanders blijven weg en dat past fantastisch in het Israëlische straatje. Voor de Palestijnse economie is het rampzalig maar bovenal kunnen kolonisten hun misdadige en terroriserende gang gaan zonder buitenlandse pottenkijkers, sterker, juist door die afwezigheid kunnen ze ongestoord hun zelfverklaarde goddelijke gang gaan.

    De oorzaak voor code rood is niet dat je onveilig bent onder Palestijnen in Palestijnse gebieden. Integendeel zou ik denken. Code rood wordt veroorzaakt door het wetteloze geweld van kolonisten en Israëlische militairen. Tot op de dag van vandaag echter hebben buitenlanders daar geen onoverkomelijk gevaar van te vrezen (alhoewel ‘leuk’ iets anders is).

    De Franse Rivièra loopt niet weg. Mocht je nog een beetje fris en vitaal zijn, ga dan eens voor een maandje of zo naar Palestina.

    Het kan. Nu.


  • De weg is vandaag geasfalteerd.

    Het doet iets, zoiets simpels, zoiets schijnbaar onbeduidends.

    De auto’s van het leger rijden nu gemakkelijk en dus vaak langs.

    In een normaal, democratisch land denk je ‘so what?’.

    Maar hier voel je de intimiderende uitwerking wanneer zo’n auto op hoge snelheid aan komt rijden.

    “Not nice” zoals de oudste broer zou zeggen.

    Hij zong vandaag bij de koffie ‘In the name of Jesus we have the victory’. Dat gaat je waarachtig niet in je koude kleren zitten. De man  die al zolang vecht tegen onrecht en aan moet zien hoe de onrechtvaardigen steeds dichterbij komen. En dan tóch blijven zingen, tóch blijven hopen, tóch standvastig blijven, tóch blijven liefhebben – ook degenen die hem dreigen alles te ontnemen.

    Helaas voel ik de intimidatie. Ik kan niet ontkennen dat die geen uitwerking op mij heeft. Nee, ik ben geen held.

    Maar waar ik mij nog sterker van bewust ben, is dat ik over een paar dagen terug vlieg naar Nederland. Dat is voor de Palestijnen hier om tal van redenen en oorzaken geen optie. Terwijl ik naar de vrijheid kan en zal vluchten, moeten zij hier blijven waar zij onderdrukt worden door medemensen die allesbehalve vrede zoeken.

    Ik zie nu maar één uitweg: dat hier veel meer mensen naartoe komen. Het kan. Nu.


  • Ik ben zo ontzettend kwaad, ik kan wel janken van woede.

    Pal naast het hek van ToN zijn ze vanmorgen met het aanleggen van een weg begonnen. Grote machines van Bomag – een Duits bedrijf dat klaarblijkelijk er geen enkele moeite mee heeft dat illegale kolonisten Palestijnen verdrijven – plaveien de grond voor asfalt.

    Ik kan mijn haren wel uit mijn hoofd trekken! Hoe is het in godsnaam mogelijk dat Israëlische kolonisten alles mogen wat voor Palestijnen verboden is?

    Ik heb het gevoel dat ik getuige ben van een etnische zuivering in slow proces. Langzaam maar zeker wordt het leven van een bepaalde bevolkingsgroep onmogelijk gemaakt. Heel langzaam worden de duimschroeven aangedraaid. Totdat mensen het opgeven. Ik vind het om van te kotsen.

    Dat geldt ook voor alle christenen die geloven dat deze misdaden passen in een of ander goddelijk plan. Nou, als het fantastische Beloofde Land gebouwd moet worden op grond dat doordrenkt is van het bloed van Palestijnse kinderen dan wil ik graag voor die hele  handel bedanken. Daar wil ik nooit, nu niet en in de eeuwigheid niet, wonen. Mij lijkt het de hel.

    Met de beste wil van de wereld kan ik de zogenaamde ’theologie’ van Christenen voor Israël onmogelijk verbinden aan de leer en het leven van Jezus Messias. “Alle dingen dan, die gij wilt, dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo; want dat is de wet en de profeten” (Mt 7,12) – alles wat ik hier de Israëlische kolonisten zie doen, vloekt met deze woorden van Jezus.

    Woest ben op al die christenen die met de Bijbel in de hand en vrome praatjes de terreur, mishandelingen en moord van Palestijnen vergoelijken. Ze zouden met stomheid geslagen moeten worden omdat zij voor de zoveelste keer in de geschiedenis gruweldaden in Naam van G’d rechtvaardigen.

    Woedend ben ik op al die politici die over lijken willen gaan om meer zetels te verkrijgen. Al hun populistische gekakel op Twitter, hun onnadenkende verontwaardiging dat geen onderscheid blijkt te kennen tussen anti-Israëlisch en antisemitisch. En terwijl zij niets maar dan ook niets anders doen dan lucht verplaatsen worden mensen hier tot wanhoop gedreven, vermangeld tussen de langzaam maar doeltreffende raderen van Israëls Lebensraum-politiek.

    Walgelijk! Walgelijk! Ik schaam mij kapot voor de onverschilligheid van de Nederlandse politiek en van Nederlandse christenen nog eens te meer omdat hier mensen naar de verdommenis gaan en dat dat blijkbaar niemand een donder kan interesseren.

    Bij G’d, ik hoop dat de teller niet weer op 6 miljoen hoeft komen te staan voordat Israëlische geweldenaars tot een halt worden gedwongen.


  • Toen we vanuit Jordanië de grens overstaken, heb ik niet doorgehad dat we ook de Palestijnse douane hebben gepasseerd. Het was een wat onoverzichtelijke toestand. Ik vond het al zo merkwaardig dat we langs 3 loketten moesten. Maar goed, naderhand hoorde ik dat 1 daarvan de Palestijnse douane was.

    In de shuttlebus over de Allenby-brug naar de Israëlische douane beklaagde een Amerikaanse rabbi zich over de chaotische toestand die we zojuist achter de rug hadden. Daardoor verwachtte ik een ordelijke toestand aan Israëlische zijde. Dat bleek een vergissing.

    Toen we de shuttlebus uit moesten, was het niet nodig om onze bagage mee te nemen. Die zouden we later terugvinden, zo werd gezegd. We liepen een hal binnen en sloten aan bij een hele lange rij. Geen idee waarvoor we in de rij stonden, er waren geen aanwijzingen. Na een tijd kwam een aardige Israëlische beambte langs, zij riep iets, geen idee wat, maar toen zij ons paspoort zag, vertelde zij ons dat we in de verkeerde rij stonden.

    Met een heel clubje hobbelden we naar een andere ruimte. Daar vonden we ook onze bagage. Uit niets bleek wat de bedoeling was. Er stonden wel zuilen waar we onze paspoorten konden scannen maar die waren niet bedoeld voor Europeanen.

    In een hokje zagen we een Israëlische uitgebreid telefoneren, het leek op afstand meer een prive-belletje. Met z’n allen besloten we te wachten. Een meneer dacht een beambte aan te spreken, maar hij werd gewoon opzij geduwd. De telefoneerde mevrouw kwam later ook voorbij, toen haar iets gevraagd werd, ‘zei’ zij slechts “wait!!”.

    Na een half uur of zo liepen een aantal mensen naar een loket. De groep volgende. Uit een kamertje kwam kwam een Israëliër. Die begon te schreeuwen. “What are you doing!! We are closed!! Back!! Back!!”

    Toen ik hier afgelopen nacht aan terug dacht, raakte ik gefascineerd door de klaarblijkelijke eeuwenoude uitwerking die 1 schreeuwende man met macht op een grote groep fatsoenlijke mensen kan hebben. Je verwacht gewoon niet zo behandeld te worden. Je wordt erdoor overrompeld. En daardoor gehoorzaam je. Onderdanig, slaafs – en dat is precies wat de machtigen verwachten.

    Vorig jaar bevond ik mij hier in gezelschap van een psychiater. In mijn herinnering vertelde zij dat slachtoffers van geweld daar globaal op twee verschillende manieren op kunnen reageren.

    (Of heb ik dit al eerder geblogd?)

    Er zijn slachtoffers die tot de overtuiging komen dat wat hen is aangedaan anderen nooit mag overkomen. Zij worden bijvoorbeeld actief in protestgroepen en groepen die zich inzetten voor gelijkwaardige rechten voor alle mensen.

    De andere reactie is dat slachtoffers het kwaad dat hen is aangedaan gaan herhalen jegens anderen. Op basis van vergelding of wraakgevoelens. Of simpel met een idee als ‘en nou is het mijn beurt!’. Oude slachtoffers worden dan nieuwe daders.

    Met de Europese geschiedenis van de vorige eeuw in herinnering vond ik de ervaringen bij de Israëlische douane buitengewoon onaangenaam en vreeswekkend.

    Dat werd nog eens versterkt door mijn ervaring bij het loket. Een vriendelijke Israëlische beveiligingsbeambte vertelde ons flink afstand te houden van het loket om op onze beurt te wachten, want de mevrouw in het hokje hield er niet van wanneer mensen dichtbij stonden te wachten.

    In een oogopslag was duidelijk dat de mevrouw in het hokje bijzonder weinig plezier in haar werk had. Wat mij helder voor ogen zal blijven is haar reactie toen ik haar de ETA-IL aanbood. Zij maakte een handgebaar, een gebaar van verwerping. Ik vind het nog niet zo gemakkelijk om te verwoorden wat zo’n schijnbaar onbeduidend gebaar precies bij mij oproept. Maar het maakt glashelder dat haar positie een andere dlis dan de mijne.

    Wanneer machtigen hun macht benadrukken, dan weet ik niet of dat veel goeds voorspelt.

    De mevrouw vertelde dat zij mijn verhaal niet geloofde. Maar de supervisor – de man die eerder schreeuwde – gaf ons een knipoog en geloofde ons wel. En dus mochten we doorlopen naar een tweede loket waar we ons visum kregen met daarop in vette letters de ongelofelijke woorden: Welcome to Israel!

    Gisteren zijn we in Bethlehem geweest. Ik voel me daar erg op mijn gemak. Er wordt geprobeerd ons wat te verkopen, dat kun je verkopers moeilijk kwalijk nemen. De mensen zijn heel erg vriendelijk en gastvrij. Ja, een hele fijne plek om te zijn.

    Natuurlijk hebben we ook ‘de Muur’ gezien. Die muur is meters hoger dan de Berlijnse Muur van eertijds. Wat merkwaardig is aan het bouwen van dergelijke muren is dat historisch gezien muren nooit effectief zijn geweest in het bereiken van hun beoogde doelen op de lange termijn. Het fundamentele probleem van dergelijke muren is, zo laat ik mij vertellen, is dat ze symptomen behandelen in plaats van oorzaken. Ze zijn misschien kortstondig effectief maar leiden nooit tot duurzame oplossingen.

    In Bethlehem bevindt zich het graf van Rachel. Maar Israël heeft de Muur zo gebouwd dat het graf alleen vanuit Jeruzalem te bezoeken valt. De facto heeft Israel deze religieuze plek geannexeerd, ondanks het feit dat deze plaats voor verschillende religies van betekenis is. Raar is en blijft dat Israël dit allemaal kan doen zonder noemenswaardig protest van politici – waarvan vooral de Nederlandse de kunst als geen ander verstaan om de andere kant op te kijken.

    Maar voor de aardigheid: kan iemand van de VVD, BBB, NSC, CU of SGP (of iemand die op een van deze partijen heeft gestemd) mij uitleggen waarom ik hier op mijn hoede moet zijn voor Israëlische kolonisten en Israëlische militairen? Als Israël zo’n fatsoenlijk, Westers, democratisch en rechtsstatelijk land is, waarom kan ik dan niet gewoon een settlement binnenwandelen en bekruipt mij een zeker ongemak, om niet te zeggen angst, als ik Israëlische militairen in de buurt van Bethlehem zie?

    Al met al ben ik nu in zo’n 25 landen geweest, waaronder Rusland, maar nergens heb ik mij zo ongemakkelijk gevoeld als in Israël. Dat is toch raar, niet, voor een met ons en onze politici bevriende natie?

    Wie het weet, mag het zeggen.


  • Een dag op de Tent of Nations:

    Mijn wekkertje gaat om 0630. Het is eigenlijk niet nodig om de wekker te zetten want al een paar uur eerder beginnen de vier hanen die naast mij slapen hun wedstrijdje wie het hardst kan kraaien. Dus.

    Opstaan en dan wassen. Een klein emmertje vul ik voor een vierde met water. Daar was ik mij mee. Met het restant was ik mijn shirt, ondergoed en sokken. Dat hang ik aan de lijn en wat er hangt (van gisteren) neem ik mee. Omdat ik bio-zeep gebruik kan ik het water bij de planten mikken.

    Daarna ontbijt (meestal yoghurt, cornflakes en koffie) en bijpraten met de anderen.

    Om 0800 uur uur naar de ‘animal farm’. Eenden in allerlei soorten en maten, duiven, konijnen, katten, kippen én hanen krijgen voer (veel oud brood dat we met water lekker laten soppen tot een prutje). En allemaal krijgen ze vers water.

    Daarna ga ik naar de hond. Ik maak zijn kennel schoon en wandel een stukje met hem. Terug in zijn kennel krijgt hij voer en schoon water. Ik verstop dan wat brokjes zodat hij daarna nog iets te doen heeft.

    Bijna altijd moet er dan wel ergens iets ‘gewaterd’ worden. Een paar boompjes hier, plantjes daar. Als dat allemaal is gebeurd, is het vaak al een uur of tien.

    Vanmorgen ben ik vervolgens distels gaan ‘hakken’. Die prikkelige dingen gebruiken het water dat voor de jonge aanplant – olijfboompjes of druiven struiken – is bedoeld. Het is hier ruim 30+ graden, het gereedschap bestaat uit een pikhouweel, dus al snel stroomt wat ‘water’ over mijn hoofd en voel ik spieren in mijn rug waarvan ik niet eens wist dat ik ze had. Maar goed.

    Om 1100 uur is er een koffiepauze, daarna hak ik er weer rustig op los.

    Om 1300 uur kap ik ermee. Lunchtime. Soms heeft de familie voor alles gezorgd, soms moeten we zelf iets maken. Aansluitend volgt er een lange break. Meestal. Soms wordt er doorgewerkt omdat iets niet kan wachten.

    Om 1530 uur pakken we het werk weer op. Soms ga ik door met het werk van de ochtend maar vaak is het daarvoor inmiddels te warm. Het kan zijn dat er dan iets schoongemaakt moet worden of een andere klus wat in de schaduw gedaan kan worden. Maar heel vaak moet er gewaterd worden. Sinds kort worden een paar dagen van tevoren de canisters verspreid; een canister bevat 25 liter water. Om alles van water te voorzien zijn er zo’n 45 nodig. Soms met zijn drieën, soms met meer geven we twee keer per week alle jonge aanplant een plonsje water. Plantje voor plantje. Honderden. Nu we minder lange afstanden met die canisters hoeven te lopen omdat ze dus eerder over het land verspreid zijn, valt het mee – maar het blijft een pittige klus. De eerste keer waren we er vier uur aan kwijt, nu lukt het in drie.

    Dus, tegen half zeven gaan we opnieuw naar de animal farm om alle dieren te voeren en schoon water te geven. Aansluitend hobbel ik naar de hond en herhaal wat ik die ochtend heb gedaan.

    Daarna eten we met elkaar, soms iets wat is overgebleven, soms brood. Het is ook het moment waarop wij de zon onder zien gaan en dat is elke avond weer een prachtig schouwspel.

    Om 2100 uur ga ik meestal naar mijn bedje.

    Zo zien de meeste dagen er in grote lijnen uit.

    Nu vermoed ik zomaar dat deze beschrijving bij velen niet het ultieme vakantiegevoel op zal roepen. Wel, het is hier ook geen vakantie. Er valt werk te verrichten. Heel veel werk dat op veel,veel, heel veel meer mensen zit te wachten. Busladingen vol mensen.

    Het zou mooi zijn, zo bedacht ik me, wanneer jong agrarisch Nederland twee keer per jaar met een buslading jonge boeren hier voor een week wat werk zou komen verzetten. Maar iedereen wordt hier hartelijk verwelkomd, gastvrij, om voor het land, de dieren en voor elkaar te zorgen.

    Kom en zie: Tent of Nations Nederland.


  • Wie denkt dat Israël een rechtstaat is, die heeft het gruwelijk mis, geloof me.

    Elke avond horen we hier de bommen vallen in Gaza. Om je er misschien iets bij voor te kunnen stellen: wanneer daar een bom ontploft, dan trilt hier alles heviger dan tijdens de aardbevingen die ik in Groningen heb meegemaakt. En niet één keer op een avond, maar herhaaldelijk. En bedenk je dan dat die bom zo’n 60 kilometer verderop ontploft. Daar moet het hels zijn.

    Er is een woord met een geschiedenis waar ik hier vaak aan moet denken: Lebensraum. (Kijk daarvoor op Wikipedia.) De term ‘Lebensraum’ houdt onder meer in dat er aanspraak wordt gemaakt op het leefgebied van anderen. De term heeft een etnische, racistische connotatie.

    Wat hier op deze heuvel glas helder voor mij is, is dat de Israeli’s het land niet willen delen. Zij willen alles voor zichzelf. Dat wordt ook visueel duidelijk gemaakt. Overal vanaf deze heuvel zie je de vlag van Israël wapperen. Het plaatsen van de vlag impliceert een claim. Let wel, het plaatsen van Palestijnse vlaggen is verboden. En het weghalen van een Israëlische vlag is levensgevaarlijk.

    Stap voor stap, jaar na jaar, meter voor meter worden de Palestijnen in een steeds kleiner hoekje gedreven – op een gegeven moment zo klein, dat het onleefbaar is.

    Wat steeds lastiger wordt om te begrijpen is dat dit kan gebeuren en kan blijven gebeuren. Het heeft er alles van weg dat Palestijnen gewoon minder rechten hebben dan andere mensen, alsof hun leven minder waard is dan dat van anderen.

    De geschiedenis herhaalt zich nooit, maar ik kan mij wel voorstellen dat het vandaag net zo ‘ruikt’ als ooit. Zo ook zal het mij niet verbazen als ooit over vandaag ‘wir haben es nicht gewußt’ wordt gezegd. Maar dat excuus had toen niet en heeft nu niet enige geldigheid. Er zal dan wel weer een standbeeld komen en een jaarlijkse herdenking ergens in Den Haag.

    Volgens de profeet Jesaja (25) zal de Eeuwige op de berg voor alle volken een feestmaal aanrichten.

    Wel, het is voor mij klip en klaar dat die berg zich dan niet in het huidige Israel zal bevinden. Want in dit beloofde land is maar één volk welkom – en dat zijn niet de Palestijnen.


  • Helemaal begrijpen doe ik het denk ik niet:

    Omdat Rusland Oekraïne binnen is gevallen, hebben sommige mensen kritiek op Rusland. Daar kun je het eens of oneens mee zijn maar daar houdt het dan wel zo’n beetje mee op.

    Sommige mensen hebben kritiek op China vanwege het lot van de Oeigoeren. Daar kun je het eens of oneens mee zijn maar daar houdt het dan wel zo’n beetje mee op.

    Over president Trump hebben sommige mensen ook een uitgesproken mening. Daar kun je het eens of oneens mee zijn maar daar houdt het dan wel zo’n beetje mee op.

    Er zijn ook mensen die zich kritisch uitlaten over het optreden van Israël in Gaza. Maar anders dan anders maakt die kritiek van iemand meteen een antisemiet en dat label is om een of andere reden een finaal inhoudelijk argument waarmee alle kritiek op Israël in één keer van tafel geveegd kan worden.

    Raar.


  • For This
    Nathan Alterman (link)

    On these very days of battles, the Minister of Defense has noticed
    these things, and has added to what is said here his own authority,
    this deed, that is not very common in matters of war, is worth the
    weight of any poem, from the point of view of effectiveness as well
    as morality.

    Mounted on a jeep, he had crossed the conquered city;
    a brave and gentle lad, a lion of a lad.
    In the street, that was beat,
    an old man and a woman
    were pressed to the wall; all they had.

    And the lad then had smiled; with milky white teeth:
    “I will try the machine gun”… And he tried.
    The old man just shielded his face with bare hands
    and the wall was all covered with blood.

    This snapshot of liberty battles so dear,
    there are braver than those, so they hiss.
    Our war thus requires a poetic ear
    very well, let us sing for this.

    Let us therefore now sing of ‘Delicate Cases’
    that are better off called, simply, slaying.
    Let us sing of the talks that disguise all the traces
    of guilt about lads ‘simply playing’.

    Let us not simply say ‘these are but minor details’
    for details and principles
    are always wed.
    If the public just listens to details thus told
    and does not imprison the criminal’s heads.

    For the bearers of arms, and with them, we as well;
    in either action
    or with a pat on the back

    are forced with the talks of ‘revenge’ so we tell
    into criminal deeds very black.

    The war is so cruel! He who morals expounds,
    with a fist shall be torn from its face!
    But because this is so
    the decency bounds
    should be straight and as hard as a mace!

    And to those who can sing only splendors of war
    and are bound to pour honey on its every sore
    Let it punish them cruelly so ever more
    and step them forthwith on the martial court floor.

    Let the silence that whispers “this is so”
    be smitten and dare not show its face.

    The war of the people who stood without fear
    against seven armies;
    the kings of the East
    will not fear saying also “Do not say it in Gat”
    it is not quite as coward as this!

    Al Zot the Seventh Column, Davar 19.11.48

    A Dose of Nuance: ‘For This,’ again – and again

    By DANIEL GORDIS MAY 19, 2016 12:30

    In November 1948, Natan Alterman, by then the unofficial poet laureate of the Jewish state, published a poem in Davar, the Histadrut newspaper. Titled “Al Zot” (For This), the poem appeared at a terrible time in the young nation’s history. The fighting in the War of Independence was brutal, the outcome was by no means a foregone conclusion and one percent of Israel’s civilian population would be killed before the fighting ended.

    Alterman wrote of a young man, “a lion cub flexing,” on a jeep. He comes across an Arab couple. Fearful, they turn and face the wall along which they were walking. The boy smiles, and says to himself, “I’ll try out the gun.”

    Then, says Alterman, “The old man just cradled his face in his hands, and his blood covered the wall.”

    Whatever prompted Alterman’s poem, Alterman had heard something about Israeli soldiers’ conduct that he believed demanded a response. How did David Ben-Gurion, the often autocratic, nation-building prime minister who had created the IDF, respond? He wrote Alterman: “I am requesting your permission for the Defense Ministry to reprint the column – no armed column in our army, even with all its weaponry, has [your poem’s] power – in one hundred thousand copies and to distribute it to every soldier in Israel.”

    Shortly after the war, S. Yizhar wrote Khirbet Khizeh, a novella about the IDF’s cruelty to an Arab village toward the end of that war. There was no place named Khizeh, so the specifics of his novel are fictional. But his point was clear. One of his cynical characters says: “[We’ll] open a cooperative store, establish a school, maybe even a synagogue. There [will] be political parties here. [They’ll] debate all sorts of things. They [will] plow fields… and do great things. Long live Hebrew Khizeh! Who, then, would ever imagine that once there had been some Khirbet Khizeh…. We came, we shot, we burned; we blew up, expelled, drove out, and sent into exile.”

    Those are harsh words, especially so soon after a war as difficult as the War of Independence. How did the new state respond to the accusation? Khirbet Khizeh became an Israeli best-seller.

    Later, it was added to the compulsory high school curriculum, and Yizhar was elected to the Knesset.

    In Israel’s early years, when the IDF was unabashedly a people’s army, when today’s widespread cynicism about Israel’s military was not yet in vogue, Israel’s politicians and writers understood that at the core of a society worth defending, there had to be truth. For the state to matter, it had to be decent. Nothing made Israel greater than holding it accountable to truth.

    After the 1982 Sabra and Shatila massacres, the international community and Israeli citizens decried what had happened. Menachem Begin tried to sidestep the issue. “Goyim kill goyim,” he said, referring to the fact that it was Christian Phalangists who had killed Muslims, “and they blame the Jews.”

    But Israelis insisted on knowing what responsibility their country bore for the atrocity, and Begin had no choice but to appoint the Kahan Commission. When the commission released its report, it determined that because he had not done enough to protect the Muslims in the camps, Ariel Sharon was unfit to serve as defense minister.

    It is in the context of that Israeli tradition that we ought to see the IDF’s latest controversies. Does Sgt. Elor Azaria, the soldier charged with manslaughter for the shooting in Hebron, deserve a fair trial? Of course he does. But do we protect Israel as a country worthy of the Declaration of Independence’s promise that it “will be based on freedom, justice and peace as envisaged by the prophets of Israel” if we do not take the time to find out, carefully and fairly, what happened? Alterman and Yizhar would tell us that in a healthy society, that question would not even be raised.

    Which brings us to Deputy Chief of Staff Yair Golan, and the kerfuffle between the Prime Minister Benjamin Netanyahu and Defense Minister Moshe Ya’alon. Golan has been under attack since he expressed worry that Israel is exhibiting signs of immoral societies, and that moral erosion can be seen even in the army. When Ya’alon defended Golan, urging the military brass to continue speaking out on ethical matters, the prime minister summoned him for a “meeting of clarification.” For a short while, there were rumors that Bibi was going to fire Bogie.

    The ax did not drop. Netanyahu and Ya’alon issued a joint “kiss and make up” statement, reasserting that the army is under the authority of the political echelon.

    But that was never the question. The question is whether, with many Israelis now opposed to putting Elor Azaria on trial, enough people still have the courage – and the support – to point out that something in Israel has, indeed, corroded, and neither Alterman nor Yizhar would be terribly proud of today’s Israeli discourse.

    In a world in which European capitals, the United Nations, the Palestinian national movement, BDS, Jewish Voices for Peace and many more are engaged in spinning a web of lies about what Israel is and what it does, the Jewish State has one remaining weapon more powerful than all. It is the light of truth. We do Israel justice best when we shine it on ourselves no less than on anyone else. 

    The writer is Koret Distinguished Fellow and chairman of the core curriculum at Jerusalem’s Shalem College.